Om kwart over zes loopt de wekker alweer af: fris en monter om naar de Victoria Falls te gaan. Stan (the man) brengt ons en twee andere koppels (een uit Zuid-Afrika, een uit Duitsland) naar de grens met Zimbabwe. We beginnen het te kennen: eerst de immigratiedienst van Botswana, dan die van Zimbabwe waar we een visum moeten kopen. Het visum kan je kopen in elke denkbare munt: dollars, euro’s, pula’s, rand,… als het maar niet de munt van Zimbabwe zelf is, want die aanvaarden ze niet. Dat is blijkbaar Monopolygeld, aldus onze gids. Er is gelukkig niet teveel volk, dus het gaat snel vooruit, al moet ik daar wel op mijn strepen staan om voldoende wisselgeld terug te krijgen.
Vandaar brengt Stan ons naar het Victoria Hotel, een vijf sterrenhotel gebouwd in 1904: zo’n oud gebouw, dat is hier echt een bezienswaardigheid. En het is ook de moeite. Vanuit de prachtige tuin heb je een mooi zicht op de ‘eeuwige rook’ van de watervallen. Grappig detail: in de tuin lopen, net als overal, de typische zwarte Afrikaanse varkens. Binnenin is het een en al pracht en praal. Het lijkt wel of je een teletijdmachine binnenstapt: je waant je zo weer in de tijd van de kolonisten. Maar mooi is het zeker!
We gaan weer verder: nu naar de heliport waar je een helikoptervlucht kan boeken over de Falls. Nee, dank u. De rest van ons gezelschap denkt er net zo over.
Op naar ‘the big tree’, een baobab die 1500 jaar oud zou zijn. Groot is hij alleszins wel. Overal waar we uitstappen proberen opdringerige souvenirverkopers ons iets te verkopen, maar ze hebben geen geluk bij ons.
En dan tenslotte naar het Victoria Falls National Park. Het is een langgerekt park waar je zo’n anderhalve km langs de overkant van de watervallen kan wandelen. Het water dondert met enorm geweld aan de Zambiaanse kant 93 m naar beneden en veroorzaakt een enorme wolk opstuivend water. We worden regelmatig natgesproeid, maar het is intussen alweer zo warm dat we binnen de minuut weer droog zijn. Soms hangt er zo’n dikke waternevel dat de Falls bijna volledig verdwijnen, en ook de bodem van de kloof krijgen we niet te zien. Maar indrukwekkend is het wel. Een paar waaghalzen aan de overkant wagen zich onder begeleiding in de rivier tot aan de rand waar het water zich naar beneden stort. En een jongen is gewoon aan het vissen. Goed zot!
Het park waar we doorwandelen is ook prachtig: doordat het voortdurend besproeid wordt, krijg je een kleine strook regenwoud met weelderige plantengroei. Boven onze hoofden amuseren jonge bavianen zich en slingeren van boom naar boom.
Helemaal aan het einde van het park zie je de brug die Zimbabwe met Zambia verbindt. Om de vijf minuten klinkt een luide schreeuw, want je kan bungeespringen van de brug. Zeker een aanrader voor de liefhebbers, maar wij laten het plezier aan ons voorbijgaan.
Als we terug zijn in de lodge, rijden we nog even naar Kasane: een levendig stadje dat duidelijk leeft van en voor het toerisme. We vinden er voor het eerst sinds lang een deftige supermarkt. En deze is zelfs naar Europese normen bijzonder goed voorzien.
We keren dan maar terug naar de lodge om te genieten van het prachtige uitzicht over de Chobe: ik schrijf deze blog op een ronduit idyllisch plekje: de Chobe stroomt hemelsblauw voorbij en in de verte rijst af en toe een nijlpaard op uit het water en brult zijn tevredenheid uit. Voor mijn voeten staat een bordje: kom niet te dicht bij de rand van het water, wees altijd beducht voor krokodillen!