Van Campeche naar Palenque

Deze voormiddag hebben we de tijd om Campeche bij klaarlichte dag te verkennen. Het is een gezellig stadje met huizen in pastelkleuren in straten die rastervormig rond de kathedraal liggen. De stad ligt vlak aan de zee en is volledig ommuurd, om zich te beschermen tegen piraten.

Fran en Sander bezoeken het fort van Campeche. Ze rijden met de auto weg en doen bij de terugkeer boodschappen voor de picknick. Wij en ook Ruben en Cédric verkennen het stadje. Het kasteel was mooi en als museum was het interessant omdat er nog nieuwe weetjes over de Maya’s te rapen viel. Alleen jammer dat er over de geschiedenis van het gebouw zelf geen info werd gegeven.

Ruben en Cédric gingen ontbijten met speciale omeletten op zijn Mexicaans en verzeilden later op een plaatselijke markt, waar ze terecht kwamen op de beenhouwerijafdeling. Nogal heftig, zo bleek, vooral de grijnzende gevilde koeienkop met de ogen er nog in. En daar de vleesgeur bij, het was een kort bezoekje.

Wij dwaalden door de straatjes en kochten een linnen hemd voor Hans voor zo’n 15 euro (Hecho en Mexico) en een paraplu voor mij. Niet dat het hier zoveel regent, maar om tegen de zon te gebruiken. Ik voelde me eerst wat belachelijk met m’n regenscherm, maar even later kwam ik twee Mexicaanse dames tegen die ook op die manier beschutting zochten, en de schaamte was direct over.

Om 12 uur laden we de auto’s en tegen half 1 zijn we op weg: eerst tanken, want het wordt een lange rit. Daarna gaat het richting Palenque, een rit van een vijftal uur. Het eerste deel van de route blijven we dicht bij de zee.

Langs de weg zitten mensen die vanalles gemaakt hebben van schelpen. Sander stopt om een grote schelp te kopen waarop hij kan blazen, zoals hij gisteren tijdens de chocoladeceremonie zag. Na een paar schelpen te hebben uitgeprobeerd – met matig resultaat – slaagt de verkoper erin een indrukwekkende toon uit de schelp te halen. Bij Sander lukt het niet zo goed, maar oefening baart kunst.

En dan gaan we echt op weg. We laten de zee achter ons en rijden opnieuw kilometers en kilometers door de jungle.

Af en toe komen we een dorpje tegen en moeten we de topes overwinnen. Topes zijn verkeersdrempels, maar in Mexico zijn die van een andere orde dan in België. Ze komen in verschillende maten en modellen: er zijn kleine halve bollen in cement of metaal die naast elkaar dwars over de weg liggen, er zijn korte, venijnige topes waar je met de bodemplaat van je auto tegen slaat als je meer dan 5 km/u rijdt en dan zijn er de grote, brede waar je voorzichtig moet overrijden maar waar het toch iets sneller kan. Het grote probleem: je ziet ze amper. Het is dus voortdurend uitkijken van zodra er een dorp nadert. Want als je er in volle vaart zou overrijden is er een grote kans dat de as van de auto het niet overleeft.

We hebben al behoorlijk wat km op Mexicaanse bodem afgelegd, hoog tijd dus voor onze eerste politiecontrole. We wisten dat dit kon/zou gebeuren en dat de kans groot was dat ze zouden proberen om ons geld af te troggelen. En zo geschiede.

De auto met Fran, Sander en Hans komt zonder problemen door de controle, maar bij ons gaat het wat moeizamer. Cédric had zijn gordel onder zijn arm gestoken en dat viel niet in de smaak bij de agent. De man sprak enkel Spaans en wij gebaarden ons van krommen haas waardoor de conversatie via Google translate op de gsm moest gebeuren.

Hij gaf aan dat hij die gordel niet door de vingers kon zien (al probeerde Ruben nog even met het excuus dat zijn schouder verbrand was) en dat we een boete kregen van 3000 pesos (150 euro). Een zot bedrag naar Mexicaanse normen, als je weet dat een agent gemiddeld 400 euro verdient per maand.

Maar vriendelijk blijven is de boodschap, zo hebben we op internet gelezen. Ruben knikt en haalt zijn kredietkaart uit zijn portefeuille. Ah nee, zegt de agent, dat gaat niet, enkel cash. Helaas, wij hebben geen cash. De agent kijkt ons ongelovig aan. Ruben toont zijn portefeuille en daar zit inderdaad niets in (hij had zijn geld net ervoor doorgegeven aan Cédric op de achterbank). Dan bekijkt hij mij. Ik had ook geen cash (behalve een briefje van 20 pesos (1 euro) dat ik hem toon. Dat is niet genoeg, natuurlijk. Misschien kunnen we het afhalen in de Oxxo, stelt hij voor (een supermarktketen met atm’s). We houden ons weer van de domme en geven aan dat we niet begrijpen wat hij bedoelt. En dan typt Ruben: ik kan met de kaart betalen op het commissariaat. Dat ontlokt de man een klein glimlachje (yes, yes, you can) – de man weet dat hij verloren heeft, maar is sportief genoeg om dat toe te geven en we mogen doorrijden.

Vanaf dan geen controles meer, al passeren we wel nog een reusachtige wachtpost van de douane bij het oversteken van de provinciegrens, maar de douaniers zitten wat te kletsen aan een tafeltje en houden niemand tegen, en wat verder nog een controlepost van het leger, maar ook daar mogen we verder rijden.

Uiteindelijk komen we rond half 8 (het is dan al donker) aan in ons hotel ‘La Aldeia’. Het is een eco-hotel midden in de jungle, al zien we daar niet zo heel veel van. Benieuwd hoe de omgeving er morgen, bij klaarlichte dat, zal uitzien.

1 reactie

  1. Wat een prachtige verhalen al en mooie foto’s. Geniet er daar nog van met z’n allen en verzorg jullie goed.
    Heel leuk dat we zo van jullie reis kunnen meegenieten . Voor iedereen vele groetjes daar en amuseer jullie nog
    🥰🥰Anja

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *