Vandaag gaan we wandelen. De zoon van Jekshen geeft ons een tip om eerst een 20-tal km verder te rijden, offroad, tot aan een meertje. Daar vertrekt een pad naar een ander meer hoger in de bergen. Wij dus op weg.
De weg ernaartoe is prachtig, maar een avontuur op zich.
Het eerste deel van de rit is redelijk te doen, maar naarmate we vorderen wordt de weg steeds slechter: stenen, putten, diepe groeven, het lijkt soms of we door een rivierbedding rijden.
We worden een dik uur lang stevig door elkaar geschud en de rit vraagt opperste concentratie en al onze stuurkunsten Maar dan zien we het eerste meer in de diepte liggen.
We nemen onze rugzakken met drank en picknick en dan valt onze euro dat we geen brood meenamen. Gelukkig heb ik nog een zak met zoete gebakjes ( een soort scones) dus daar moeten we het dan maar mee doen.
Daar gaan we dan. Het paadje wordt duidelijk meer door paarden dan door mensen bewandeld.
Hoger en hoger gaan we, en dat aan een zot tempo. Af en toe moeten we even op adem komen, want we zitten hoog, de lucht is ijl en de inspanning considerabel. Alsmaar hoger gaat het, en de uitzichten zijn- hoe kan het ook anders – fenomenaal. Als we bijna boven zijn, begint het ineens hard te waaien en komen er grijze wolken aan. Bovendien krijgt Hans het alsmaar moeilijker om op adem te komen. We besluiten wijs te zijn en terug te keren, ook al hebben we de grootste inspanning achter de rug en kan het meer echt niet ver meer zijn. Voetje voor voetje weer naar beneden, dat is dan weer niet mijn sterkste kant. Gelukkig is dat voor Hans geen probleem en dus gaan we treintjesgewijs het steilste stuk van de helling weer af: Hans met een wandelstok voorop, dan ik, met in mijn ene hand ook een stok en met de andere hou ik zijn rugzak vast. De ideale formule, zo blijkt, want ik stap zonder problemen de gladde hellingen af en kan zowaar Hans aan zijn rugzak rechthouden als hij dreigt uit te glijden. De tocht naar beneden gaat een stuk sneller dan naar boven en al gauw komen we beneden aan het eerste meer waar we nog een laatste keer het riviertje moeten oversteken.
Dat blijkt moeilijker dan bij het vertrek, want het water is gestegen (blijkbaar heeft het boven al geregend) maar na een zoektocht naar stenen die boven het water uitsteken lukt het gelukkig zonder onze schoenen uit te trekken. Even verder passeren we een campertje dat ons bij het vertrek niet was opgevallen. Binnen ligt een dame te rusten die met een blij gezicht vraagt of we van Belgiƫ zijn. Zij is voor 5 weken helemaal alleen op pad en is blij om eens Belgen tegen te komen. Ze heeft gisteren iets verkeerd gegeten en voelt zich heel belabberd. Wij hebben nog een half flesje cola in onze rugzak en maken haar daar heel gelukkig mee.
Na een half uurtje babbelen, rijden we terug naar ons verblijf. Als we bijna terug zijn, zien we dat het achter ons hard aan het regenen is. Terugkeren was dus de juiste keuze, ook al is het een meer om toe te voegen aan onze lijst van nooit geziene meren.