Pensiunea Izbucul Tauz

Na de luie dag van gisteren laten we vandaag de stad achter ons en we trekken de bergen in. Ons doel is een gehucht hoog in het Apusenigebergte, een oud gebergte en gelijknamig natuurpark. De weg rijdt confortabel, eerst richting Alba Julia, waar we dachten te stoppen omdat dit ooit de hoofdstad van Roemenië was, maar waar op het eerste zicht niets te beleven valt. Het hielp ook niet dat de halve stad open lag door wegenwerken en we dus de ene omleiding na de andere te verwerken kregen.

Na Alba Julia rijden we de bergen in, maar heel langzaam en tussen de bomen. Hans blijft aan het stuur en houdt vol tot het einde. In het begin schieten we goed op, maar naarmate de weg vordert wordt hij smaller en minder onderhouden. We passeren een aantal dorpjes die behoorlijk toeristisch zijn en volgen voortdurend een riviertje.

Uiteindelijk komen we aan op de plek die de gps ons aanwijst als Pensiunea Izbucul Tauz. Er loopt een grintweg steil de heuvel op met aan het einde twee huizen. Zou het daar zijn? Ik stap dan maar uit en ga te voet de heuvel op om te vragen of we daar moeten zijn. Ik zie een oude man op zijn erf lopen en roep een paar keer ‘hallo’, maar hij lijkt me niet te horen. Als ik zelf zijn erf opstap, staan daar ook een moeder en dochter. Op mijn vraag of we zijn waar we moeten zijn, vergezeld van de naam op ons reserveringsformulier wordt ook de vader erbij geroepen die me in vloeiend Roemeens duidelijk maakt dat we niet goed zitten en dat we nog ‘cuatro kilometri’ moeten rijden. Ok, dat is duidelijk.

Maar ondertussen is Hans me met de wagen achterna gekomen, hobbelend over de smalle keienweg. Als blijkt dat we niet goed zitten, zit er voor hem niets anders op dan achteruit terug te rijden : een hachelijke onderneming!

We rijden verder, maar ineens wordt de weg – die toch al in abominabele staat was en veel te smal- onverhard. Het is hobbelen en bobbelen over de stenen, met af en toe een auto uit de andere richting die veel te snel rijdt: ik sta doodsangsten uit. Ineens zien we een bord waarop ons pension wordt aangeduid. Nog 2,2 km.

Als we een eind verder een tegenligger hebben, kunnen we gelukkig aan de kant op een weggetje staan. De tweede auto die ons tegemoet komt, moet echter dat weggetje in. Hopla, weer achteruit. Voor de zekerheid stap ik uit de auto en loop met mijn blad naar de mevrouw die wil afslaan. Blijken we aan de oprit naar ons verblijf te staan. Een gigantische blokhut, afgelegen in de bergen, met een riviertje dat er vrolijk naast kabbelt.

Normaal wordt er voor ons gekookt ’s avonds, maar niet vandaag. We worden echter naar het dichtstbije restaurant verwezen (La Marian) waar een soort selfservice is. Het meisje achter de toog spreekt amper Engels en begrijpt niets van wat we vragen, er is geen 4g en de wifi laat niet toe om de vertaalapp te gebruiken. Met handen en voeten dan maar.

Ik kies kip (chicken, dat kende ze), maar als ik aan tafel kom blijken het kippenlevertjes te zijn. En met de beste wil van de wereld, dat krijg ik niet naar binnen. Ik ben heel flink en proef er even van, maar het smaakt nog altijd even vies als ik me herinner. Gelukkig hebben we ook een soep besteld (en dat is hier altijd stevige kost, met veel groenten en vlees) en kreeg ik bij mijn levertjes een gigantische hoop aardappelpuree: honger zal ik niet hebben.

We rijden nog even door naar beneden op zoek naar een bankautomaat om nog wat geld af te halen (we kunnen alleen cash betalen in ons pension) maar besluiten dat dan toch maar uit te stellen naar een later moment, want de zon zakt snel.

Intussen zijn ook de andere mensen voor vannacht aangekomen. We hebben een gezellige babbel gehad en de wereld een beetje verbeterd.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *