Na een stevig ontbijt zijn we helemaal klaar voor de dag. We doen een babbeltje met Michaela, onze gastvrouw, en laten ons leiden door de tips die ze geeft. Ze stuurt ons de bergen in, naar een plek waar vooral Hongaarse Roemenen (of zijn het Roemeense Hongaren) van oudsher hun stek hebben.
Na een prachtige route die tussen de bergen door slingert, komen we als eerste stop aan in Rimetea. We parkeren aan de wasplaats waar een plaatselijke schone haar tapijten aan het uitwassen is en kwistig met ‘Ariel’ staat te sproeien in het bronwater. We denken er het onze van.
Het is een typisch dorp dat eruit ziet alsof de tijd er honderd jaar geleden is blijven stilstaan. De hoofdstraat heeft nog het oorspronkelijk plaveisel (lees: stukken rots) en een hele verzameling typische huizen met beschilderde gevels en houtsnijwerk. Het is -behalve de weg ernaartoe- meteen ook de enige straat met plaveisel, de rest is grint of aarde.
We dwalen ook wat door het andere deel van het dorp, waar een wegwijzer naar een ‘watermill’ ons intrigeert. De pijlen leiden ons naar een poortje dat toegang geeft tot een pittoreske tuin. Als we daar even aan het rondkijken zijn, komt er een man naar ons toe die in vloeiend Roemeens (of was het Hongaars?) tegen ons begint uit te vliegen. Als we hem duidelijk maken dat we Engels spreken, haalt hij zijn schouders op en maakt een wegwerpgebaar. Moesten we ergens aanbellen? Reserveren? Geen idee. Hans haalt zijn gsm boven met een vertaalapp, en hoe krakkemikkig het gesprek vanaf dan ook verloopt, het heeft het ijs gebroken en hij wil ons de watermolen tonen. De techniek achter de molen dateert van 1742 en werkt nog perfect. Daarnaast toont hij trots een kamertje met authentieke inrichting en meubels die hij zelf heeft gemaakt en beschilderd. Het is een soort minimuseum, met oude strijkijzers, molens, toestellen om koffie te maken, oude foto’s,… De moeite waard.
Even snel iets drinken in het plaatselijke ijssalon en we zijn weer op pad. Dit keer naar Coltesti (met een paar accenten onder en boven, maar die heb ik niet op mijn toetsenbord). Daar bevindt zich het Cetatea Trascaului (het fort van Trascau). Meer dan de moeite, volgens onze gastvrouw, dus wij daarheen. Het fort is enkel te voet te bereiken en dat is een stevige klim. Maar wat voor een. Overal wilde bloemen, vlinders, … Het is bijna te mooi om waar te zijn. Naarmate we stijgen wordt ook het uitzicht rondomrond almaar spectaculairder. Na een flinke klim met een paar korte adempauzes (wie haalt het ook in zijn hoofd om steil naar omhoog te klimmen pal op de middag, in de ‘blekkende’ zon!) zijn we boven. Het laatste stukje is wat klauteren over rotsen, maar ineens staan we voor een poort die ons werkelijk binnen de ruïne van het kasteel brengt. Een beetje verder is er nog een poort, en uiteindelijk staan we boven in de uitkijktoren met een adembenemend panorama aan onze voeten.
Van daaruit rijden we nog een eindje verder tussen de prachtige groene bergen. Vorig jaar waren we ervan overtuigd dat geen enkel land in het zuiden groener kon zijn dan Albanië, intussen hebben we onze mening moeten bijstellen. Roemenië spant duidelijk de kroon. Gigantische bossen strekken zich over tientallen kilometers uit, er lijkt geen einde aan te komen.
Dreigende onweerswolken verschijnen intussen aan de horizon, dus rijden we terug naar ‘huis’. Net op tijd, want een kletterende regenbui barst los. Prima, want met de regen komt er ook een relatieve verkoeling (het is hier 30 graden in de schaduw) en dat mocht wel.
Waar we straks nog gaan eten is niet duidelijk. Een ding is zeker : we gaan niet te voet naar het restaurant van gisteren. Met al dat water de helling afwandelen, is waarschijnlijk niet het beste idee.
We zien al uit naar het verslag van vandaag. Groetjes van de buren.