Als we vanmorgen wakker worden in Tautona Lodge blijkt het een supermooie plek te zijn. We logeren in zo’n typisch huisje met rieten dak, waar je binnenin het dakgebinte ziet. Heel mooi vakwerk. Voor onze deur staan twee prachtige palmbomen. Rondom ons staan gelijkaardige huisjes, en middenin het domein ligt een zwembad. Als we ooit nog eens in Ghanzi zijn, komen we zeker terug 😉
En dan weer de baan op, richting Maun dit keer. Het eerste deel van de route lijkt een verderzetting van de vorige 550 km, dwars door de Kalahari: de Transkalahari Highway. Stel je er niet teveel bij voor: een tweevaksbaan in redelijke staat, dat wel, met langs weerszijden een voetbalveldbrede grasstrook zodat je als automobilist niet verrast wordt door dieren, en daarnaast langs beide kanten redelijk dichtbegroeid land. Het wordt op den duur wel wat saai, want veel vergezichten zijn er niet (geen eigenlijk) en daar waar we in Namibië regelmatig Pumba-varkens zagen, enkele bokken, een paar struisvogels en zelfs twee gieren -wat zijn dat voor reusachtige vogels!- komen we in Botswana vooral vee tegen. Maar wel heeeeeel veeeeeel vee. De koeien, paarden, ezels, geiten en schapen lopen vrij rond, zonder hoeder, en hebben geen verstand van verkeersregels. Gemiddeld om de 10 minuten steekt een kudde over, dus dat vraagt ontzettend veel aandacht als chauffeur.
Sanitair langs de weg is een probleem: in Namibië is er ook niet veel, maar als je een benzinestation of een barretje binnengaat is er altijd wel een vrij proper toilet. In Botswana is dat minder evident: ik heb mijn normen voor toiletbezoek al ontzettend bijgesteld! Gelukkig is de hygiëne in de lodges dan weer top.
Nog zo iets raars: twee keer komen we voorbij een ‘veterinary checkpoint’ met een slagboom en een wachter. Controle van het rijbewijs. Waarom is ons niet helemaal duidelijk. En uitleg vragen doen we liever niet…
En dan bereiken we Maun. Het is een typisch Afrikaanse stad: stoffig, druk, veel mensen, veel dieren. Ook midden in de stad steken koeien en geiten de straat over als ze daar zin in hebben. De taxi’s laveren er vrolijk tussendoor. Maun is een vrij grote stad, maar er is op toeristisch vlak weinig of niets te beleven: ze dient als uitvalsbasis voor een bezoek aan de Okavangodelta.
Een twintigtal km verder bereiken de de Thamalakane River Lodge. Het is er prachtig. We hebben eindelijk het meest dorre stuk achter ons gelaten en hoewel de grond mul zand is, groeien er overal bomen en struiken. Onze kamer (opnieuw een klein huis) heeft zicht op de rivier, alleen… die staat droog. Maar we hebben wel een prachtig vergezicht op het achterliggende grasland waar op tijd en stond een kudde koeien passeert.
We maken er een luie dag van en genieten van het prachtige terras. Het Zimbabwe-probleem hebben we nu ook opgelost. We konden ons verblijf daar gratis annuleren en boekten twee dagen bij in een lodge in het Chobe National Park. De clou? Ze organiseren daar daguitstappen naar de Victoria Falls: twee vliegen in een klap dus.
We zijn al een paar 100 km naar het noorden opgeschoven en dat laat zich meteen voelen: de temperaturen stijgen gestaag. Overdag een droge 30 graden, maar gelukkig met veel zuurstof. De avonden en nachten zijn al iets warmer: we aten vanavond zelfs buiten op een superromantisch terras. Terwijl we daar zitten te wachten op ons eten passeert er in de verte een kudde van wel 50 olifanten: fenomenaal!